facebook pixel

Korfbaloefeningen

  • het chaos spel is leuk voor jongere kinderen, maar is ook met oudere te spelen. 


  • bij het Chaos spel is het de bedoeling dat elk kind een bal heeft, en dat er 3 à 4 palen (ook afhankelijk van het aantal spelers) 
  • op een rijtje staan. 
  • elke speler begint bij dezelfde paal, 
  • er wordt afgeteld en dan beginnen ze allemaal te schieten, 
  • scoren ze mogen ze een paal verder, 
  • scoren ze niet blijven ze net zo lang bij de paal staan tot ze wel gescoord hebben.
  • je kan van tevoren afspreken of ze 1,2 of 3 keer langs elke paal moeten zijn geweest afhankelijk van het niveau. 
  • variatie: je kan met pionnen een cirkel aangeven waarbuiten de spelers moeten schieten, 
  • ze mogen er alleen binnen komen om de bal af te vangen.
  • onderstaande materialen gelden voor 4 personen (hoedje = pion)

! Groep vormen van 2 personen per korf 

Elk groepje krijgt drie speelkaarten. De speelkaarten zijn van de voren geschud en de cijfers 2 t/m 5 zijn uit het pakje gehaald. Met de drie gekregen speelkaarten moeten de groepen zo dicht mogelijk bij 31 zien te komen. De waarde van de cijfers en plaatjes staan hieronder:

  • Zes = zes
  • Zeven = zeven
  • Acht = acht
  • Negen = negen
  • Tien = tien
  • Boer = tien
  • Vrouw = tien
  • Heer = tien
  • Aas = elf 

Dus negen + boer + vrouw = 29 punten of aas + boer + vrouw = 31, maar je kan ook boer + boer + boer = 30,5

Als de spelers een serie hebben voltooid mogen ze 1 van hun gekregen kaarten inruilen voor een nieuwe, om zo dichter bij de 31 te komen. De trainer zet een timer en zeg bij het afgaan stop. Het team wat dan het dichtste bij de 31 is gekomen wint. 

Series:

  1. Doorloop ballen: drie doelpunten achter elkaar.
  2. Kort kans: vier doelpunten in totaal.
  3. Afstand schot achter de korf: twee doelpunten achter elkaar (4/5 meter).
  4. Strafworpen: drie doelpunten achter elkaar. 
  5. Rondje korf: vier doelpunten aan elke kant van de korf een (3 meter).
  • 1 aangeef onder de paal, 
  • 1 aanvaller en 
  • 1 verdediger voor de paal.
    • Aanvaller begint op 5-6 m van de paal, 
    • aanvaller krijgt 3 doelpogingen om een doelpunt te maken.
    • Lukt hem dat niet dan blijft hij staan en krijgt hij een andere verdediger. 
    • Dit wordt gerouleerd totdat de aanvaller scoort.

In het kort: beoefenen van allerlei vormen van het schot vanuit een steunende positie.

Organisatie: tweetallen per korf, steeds 1 vaste persoon onder de korf en 1 persoon ervoor. Wisselen na plusminus 1 minuut.

a ) Een aangever op circa 6 meter voor de korf, de schutter staat onder de korf. De schutter start weg van de korf (schuin naar achteren), krijgt de bal aangespeeld en schiet meteen. De aangever vangt af.

b ) Als oefening a., maar de schutter dreigt slechts met een schot, laat de verdediger inspringen en vervolgt dan met een 'onderhandse trekbal': een soort onderhands genomen strafworp van plm. 5 meter schuin achter de korf. De Germa-bal -zo door mij genoemd naar Germa Woldhuis van Nic. die hiermee regelmatig succes had -wordt hier beoefend. De aangever vangt af.

c ) Uitgangssituatie is dezelfde, maar de schutter krijgt nu een verdediger bij zich (enkele tweetallen opheffen dus). De verdediger krijgt als opdracht te bepalen welke van de beide mogelijkheden (a. of b.) de aanvaller krijgt: hij reageert expres te laat (waarna er een schot moet volgen), of hij volgt de schutter overdreven fel (en geeft dus gelegenheid voor de onderhandse trekbal). Bij de oefeningen d., e. en f. speelt de aanvaller zich met één simpele beweging vrij. Een efficiënte manier, die echter veel techniek (en dus oefening) vraagt.

De eerste drie oefeningen vormen de basis voor het creëren van schotkansen in de paalzône (bijvoorbeeld als reactie op voorverdedigen).

Deze bal heeft alleen kans van slagen bij een niet al te oplettende verdediger, en moet dan ook nog zo stiekem mogelijk worden uitgevoerd. De aanvaller mag zich dus eerst niet oriënteren op zijn positie door even achterom te kijken of iets dergelijks.

Situaties zoals beschreven in h., i. en j. komen in wedstrijdsituaties voor, als de verdediger van de afvanger onder de korf meer oog heeft voor wat er elders in het vak gebeurt dan voor zijn directe tegenstander. Met name mensen die veelvuldig afvangwerk verzorgen kunnen baat hebben bij deze oefeningen.

d ) Oefening als b., maar de schutter loopt nu zijwaarts weg en moet op het moment van vangen dus een draai van bijna 180 graden richting korf maken om de trekbal te kunnen nemen. In de aanleerfase kan deze oefening ook vanuit stand beginnen, waarbij de schutter dus plusminus 5 meter naast de korf stil staat en de aangever enkele meters voor de korf. De bal dient aan de buitenkant aangespeeld te worden.

e ) Als d. nu met verdediger bij de schutter (enkele tweetallen opheffen). De verdediger komt vrij fel inlopen.

f ) De schutter staat op de 'ideale aangeefpositie', een half metertje voor de korf. Zijn verdediger staat tussen hem en de paal, zonder daadwerkelijk te verdedigen (met de handen dus onoplettend naar beneden). De schutter gooit de bal met twee handen achterover in de korf.

g ) De 'schutter' staat ongeveer een halve meter achter de korf met de verdediger voor zich. De verdediger verdedigt goed met zijn handen omhoog en het gezicht naar de aanvaller. De aanvaller maakt nu een schijnworp boven het hoofd van de verdediger, alsof hij iemand voor de korf wil aanspelen. De verdediger reageert hierop door zich om te draaien en de handen te laten zakken, neemt een voorverdedig-positie in dus. Zodra deze dat doet, volgt het schot van een halve meter achter de korf.

h ) De 'aangever' staat plusminus 5 meter voor de korf. Deze schiet, maar expres een eindje over de korf. De schutter die onder de korf staat, vangt de bal door van onder de korf snel een à twee passen achteruit te doen, en schiet meteen in een vloeiende beweging.

i ) Als h., maar nu schiet de persoon onder de korf direct vanuit een sprong. De timing is nu heel erg belangrijk, bovendien is het in feite meer tikken van de bal dan schieten. Vergelijk het met een set-up bij volleybal.

j ) De 'aangever' staat zo'n 7 meter voor de korf en schiet weer expres over de korf. De 'afvanger' laat de bal over zich heen gaan, loopt er dan achteraan en schiet met een halve draai (de bal eerst een keer laten stuiten).


  • Je maakt een vak, hierin staat een aanvalster, 
  • de aanvalster moet zich in het vak blijven bewegen terwijl er een verdediger bij loopt. 
  • Om het vak heen staan de andere speler. 
  • De aanvaller begint met de bal in de handen en gooit de bal naar iemand aan de zijkant en de gene aan de zijkant gooit de bal weer terug naar de aanvaller en gooit hem vervolgens weer naar iemand anders die aan de zijkant staat. 
  • De verdediger probeert de bal er tussen uit te pakken. 
  • Wanneer de verdediger de bal pakt gooit hij hem terug en probeer je het opnieuw.
  • de aanvaller probeert dus steeds vrij te lopen en de verdediger probeert de bal te onderscheppen.
  • Een minuut lang is één speler aan het werk
  • Die speler staat op ong 3/4 meter voor de korf
  • De afvang staat met bal onder de korf
  • De actieve speler krijgt de bal en schiet en loopt daarna direct door naar de achterkant van de korf om daar op 3/4 meter te schieten
  • Dan weer naar voor de korf schieten, dan weer naar de achterkant van de korf etc.
  • Na één minuut wisselen van afvang en actieve speler

er staan 3 speler per korf met 1 bal. 1 speler schiet de bal, de andere twee staan onder de korf en proberen bijde de bal af te vangen. degene die als eerst een bepaald aantal punten behaald wisselt met de schutter

  • 10 schoten op de breedtelijn
  • 15 doorloopballen
  • 15 wegtrekballetjes
De focus in deze oefening ligt op het afmaken van kansen en het timen in de rebound. 
Maak je niet snel genoeg goals, dan verlies je de partij. 

  • Doelstelling is het maken van 5 doelpunten.
  • De rebounder onder de korf speelt tegen de schutter voor de korf. Wie van de twee spelers maakt als eerste 5 doelpunten? 
  • De rebounder start als aangever zodanig dat te schutter uit beweging moet schieten buiten de 6 meter. 
  • De rebounder mag alleen schieten als hij of zij de bal in één keer vangt zonder dat er een doelpunt is gemaakt.
  • Als er één 5 doelpunten scoort wissel je van functie
  • We spelen de beste uit 3 partijen. Bij 2-0 is het dus klaar.
Te makkelijk of te moeilijk:
  • Vergroot of verklein dan de schotafstand.
  • Speel met het aantal doelpunten wat ze moeten halen.
  • Om de rebounder uit te dagen kan ervoor worden gekozen de rebounder op een aantal meter van de korf te laten beginnen. Het wordt voor de rebounder moeilijker de bal in één keer te vangen.

In het kort: beoefenen van de doorloopbal vanuit moeilijke situaties.

Organisatie: drie-of viertallen per korf, één of twee mensen onder de korf, twee er voor. Na het aangeven naar voren lopen om daarna een doorloopbal te nemen, doordraaien dus.

a ) Doorloopballen, aangegeven met een stuit.

b )Het aangeven gebeurt te laat: bovenhandse doorloopballen nemen.

c ) Het aangeven gebeurt te laat: de doorloopbalnemer loopt (links of rechts) langs de korf en brengt de bal min of meer zijwaarts of schuin achterover omhoog. Als de nemer met het rechterbeen afzet, dan verloopt deze beweging het soepelst en is het schot het zuiverst als links langs de paal gelopen wordt.

d ) Het aangeven gebeurt te laat: de doorloopbalnemer loopt langs de paal en slingert de bal met één hand over het hoofd in de korf. Deze beweging noem ik de Durk Bergsma-bal, naar de speler van Stânfries die een sterke voorkeur voor deze techniek heeft, die veel op een basketbal-techniek lijkt.

e ) Het aangeven gebeurt te laat: de doorloopbal wordt in de sprong genomen.

f ) De bal wordt te vroeg aangegeven: er moet een 'lange trekbal' worden genomen met een lang zweefmoment in de beweging.

g ) De bal wordt niet aangegooid maar toegerold (kan ook in wedstrijden voorkomen als de bal uit handen wordt geslagen, of na een mislukte stuitbal bijvoorbeeld)

h ) Mijn favoriete showbeweging: de bal wordt iets te vroeg aangegeven, waardoor er gelegenheid is om tijdens de ene toegestane pas de bal eenmaal rond het lichaam te brengen (bal vangen met rechts, naar achter de rug brengen, daar over pakken op de linkerhand, bal naar voren brengen en in twee handen nemen) en daarna pas te schieten. Niet direct een beweging om in een spannende wedstrijd uit te voeren.

Variaties:

1 ) Het aangeven gebeurt niet meer van onder de korf, maar vanuit de ruimte. Hierbij kan gedacht worden aan een plaats op circa 5 meter schuin voor de korf, waardoor met name het aangeven moeilijker wordt, maar de doorloopbal nog heel goed te maken is. Heel wat lastiger wordt het als de aangever nog veel verder van de korf staat, bijvoorbeeld op 12 meter schuin voor de korf. Of nog verder: denk aan de situatie waarbij vanuit de verdediging in 1 keer een doorloopbal wordt aangegeven. Om dat te oefenen -en velen zullen dat best leuk vinden -moet de aangever op meer dan 20 meter van de korf staan!

2 ) Alle oefeningen met een verdediger bij de nemer van de doorloopbal.

  • Trainen van deur conditie met 4 tallen
  • Je blijft met je team aan je eigen kant. 
  • Aangevers wisselen door zodat iedereen in beweging blijft. 
  • Bedoeling is dat de oefening met hoge intensiviteit gedaan wordt. 
  • Start is voor de pionnen. Na pion 5 in sprint naar de eerste korf. 
  • Rebound sprint daarna naar tweede korf. 
  • Rebounder tweede korf sluit weer bij pionnen aan.
  • Tel de scores per team
  • Hardop tellen met je team, dit om het competitie element er in te houden
  • Ronde 1: 
    • 20 doorloopballen scoren. (pion oefeningen = slalommen)
  • Ronde 2: 
    • 10 schoten 3-4m scoren. (pion oefening = 2 pionnen vooruit, 1 pion achteruit)
  • Ronde 3: 
    • 20 korte kansen achter de paal scoren. De sprinter wordt aangegeven en die speelt terug op de uitstappende rebounder onder de paal (pion oefening = huppend over de pionnen)
  • Ronde 4:
    • 10 schoten 4-5m scoren. (pion oefening = schaatsend over de pionnen springen, landing even vasthouden)
  • Ronde 5:
    • 10 uitwijkballen scoren. (pion oefening opspringen bij pion 1, 3 en 5 en squat bij 2 3n 4)
drawing Duur-conditie schotoefeningen - 4 tallen

1. Lummelen, 3 tegen 1. Zet vier pionnen in een vierkant van 7x7m en laat 3 spelers daarin samenspelen. Een speler is de jager die wil onderscheppen. Doe een wedstrijdje van 30 sec., onderscheppen is een punt. Laat ze vrijkomen door of naar de bal toe te gaan of juist daar van af te lopen. Dit hangt af van de positie t.o.v. de jager, de afstand tot de bal en de beschikbare ruimte om in te spelen (haalbare werpafstand en vrije ruimte). Leg het spel stil om voor te doen waarheen ze moeten lopen. Leer de balbezitter om niet te gooien als de pass riskant is (beter geen pass dan een verkeerde pass). Soms is een boogbal nodig, soms een strakke pass. Een schijnpass kan soms nuttig zijn. Vertragen, versnellen van het looptempo en richtingveranderingen zijn de middelen om vrij te lopen.