Voetbaloefeningen voor o10 jeugd

Opstelling
  • Vorm groepen van twee spelers.
  • Elke groep heeft één bal.
  • Spelers met de bal staan op de zijlijn.
  • De andere spelers staan tegenover hen, ongeveer 6 meter verder.
Uitvoering
  • Speler A dribbelt naar voren terwijl speler B achterwaarts jogt.
  • Speler A passt de bal naar B, die de bal terugpasst naar A.
  • Herhaal dit totdat de andere zijlijn is bereikt.
  • Wissel van rol als de andere kant van het veld is bereikt.
  • Speler A loopt achteruit naar de startlijn.
Kwaliteit
  • Wissel passes af tussen rechtervoet en linkervoet.
  • Probeer één keer raken toe te passen, alleen indien nodig mag de bal twee keer worden geraakt.
  • Focus op kwaliteit boven snelheid, het is geen race.
  • Moedig successen aan!
Voortgang
  • Speel de bal op de dij, breng onder controle en volley terug.
  • Speel de bal op de borst, breng onder controle en volley terug.
  • Speel de bal op het hoofd, kop de bal terug.
Uitvoering
  • Per speler worden er twee pionnen geplaatst op ongeveer 15 meter afstand. Deze afstand kan naar wens worden aangepast.
  • De speler rent heen en terug met de bal om de pion.
  • Na terugkomst legt de speler de bal stil naast de pion.
  • Vervolgens rent de speler zonder bal in een hoog tempo heen en weer om de pion.
  • De snelste speler wint.
Variant
  • Herhaal het gewenste aantal keren.
  • Probeer ook de volgorde om te draaien: eerst zonder bal en daarna met bal.
drawing Conditietraining met pionnen
Opwarming
  • Keeper speelt naar de vragende centrale verdediger die uitzakt.
  • Centrale verdediger kaatst terug naar de keeper.
  • Keeper controleert met de verste voet en speelt naar de vragende aanvallende middenvelder.
  • Aanvallende middenvelder controleert met de verste voet en kaatst terug naar de centrale verdediger.
  • Centrale verdediger speelt naar de vragende spits die uitzakt.
  • Spits controleert met de verste voet en draait uit.
  • Spits slalomt door kegels terug naar de beginpositie.
  • Keeper neemt de plaats van de centrale verdediger, centrale verdediger van de aanvallende middenvelder, en de aanvallende middenvelder van de spits.
Variaties
  • Balaanname met links, pass met rechts - of omgekeerd.
  • Andere technische- of opwarmingsoefening langs de kegels in plaats van dribbelen.
Uitvoering
  • Oefening kan langs beide kanten toegepast worden.
drawing Van voor naar achter en terug
Uitvoering
  • Er wordt een variant op het standaard partijspel gespeeld.
  • Achter ieder doel staan 4 à 5 hoedjes.
  • Zodra team A scoort, pakt de scorer een hoedje achter het doel waarin gescoord is.
  • De speler rent zo snel mogelijk om het veld heen naar het eigen doel en legt het hoedje hier neer.
  • Pas hierna mag de speler weer deelnemen aan het spel.
  • Er ontstaat een natuurlijk ondertal/overtal moment.
  • Spelers die "afsnijden" moeten omkeren, het gewonnen hoedje terugzetten en vervolgens buiten het veld om terug bij het eigen doel te komen.
drawing Pionnen roof spel
Spelprincipe
  • Bij balverlies moet het team direct druk zetten op de bal.
  • Het doel is om de bal zo snel mogelijk te heroveren.
Uitvoering
  • Het rode team speelt op balbezit.
  • Het gele team probeert de bal af te pakken.
  • Als het gele team de bal verovert, probeert het direct te scoren in een van de vier doelen.
  • Het rode team moet dit voorkomen door direct druk te zetten.
  • Het veld is klein om snelle doelpogingen te stimuleren.
Coaching
  • Let op of er druk wordt gezet bij balverlies.
  • Analyseer wie druk zet en wie niet.
  • Beoordeel de intensiteit van het druk zetten.
Variaties
  • Gebruik kleine doelen als er geen keepers zijn.
  • Laat het ondertal scoren door uit het veld te dribbelen.
  • Ken punten toe aan het overtal voor een aantal keer rondspelen.
  • Ken punten toe aan het overtal als de bal is herovert zonder doelpoging van het ondertal.
  • Pas het aantal doelen aan.
  • Tel doelpunten van het ondertal zwaarder.
drawing Positiespel: direct druk zetten na balverlies
Beschrijving
  • Spelers dribbelen in een rechthoek met verschillende kegels.
  • Ze mogen de kegels niet omver dribbelen en moeten botsingen met andere spelers vermijden.
  • De coach geeft verschillende opdrachten.
Opdrachten
  • Dribbelen met de binnenkant van de rechtervoet.
  • Dribbelen met de binnenkant van de linkervoet.
  • Dribbelen met de buitenkant van de rechtervoet.
  • Dribbelen met de buitenkant van de linkervoet.
  • Dribbelen met de bal tussen beide voeten.
  • Op signaal de bal stilleggen met de voetzool en van richting veranderen.
  • Op signaal dribbelen naar een kegel en om de kegel draaien met de bal.
Opstelling
  • Afstanden: 8 bij 8 meter.
  • Variaties afhankelijk van aantal spelers en leeftijd.
  • Zorg dat spelers niet te dicht op elkaar staan, maar ook niet te ver uit elkaar.
Spelregels
  • Iedere speler houdt een bal in één hand.
  • De bal mag niet van hand verwisseld worden; anders is de speler af.
  • Spelers lopen op tempo door het vak met de bal op de hand.
  • Probeer de bal van de tegenstander weg te tikken.
  • De laatste speler die overblijft, wint.
Doel
  • Spelers leren om zich bewust te zijn van hun omgeving en tegenstanders.
  • Ontwijken van tegenstanders om de bal te behouden.
Uitvoering
  • Voor gevorderde groepen kan dit ook met de bal aan de voet worden gedaan.
drawing Het kijkspel
Uitvoering
  • Afstand van punt A naar punt B is 5 meter.
  • Afstand van punt A naar het doel is 5 meter.
  • Afstand van het hoedje naar lijn B is 1 meter.
  • De grootte van het doel varieert afhankelijk van de leeftijd; jongere spelers hebben een groter doel.
  • De speler dribbelt naar lijn A, kapt de bal af, dribbelt naar lijn B, kapt opnieuw af en schiet de bal op doel.
  • De speler haalt de bal op en loopt buitenom terug naar het begin.
Variaties
  • Kappen met de binnen- of buitenkant van de voet.
  • Kappen achter het standbeen langs.
  • Dribbelen met zowel de linker- als rechtervoet.
Coachmomenten
  • Dribbelen: Raak de bal bij elke stap.
  • Kort draaien bij het afkappen.
  • Bij lijn B afkappen zodat de bal goed ligt om direct door te stappen en te schieten, zonder eerst naar achteren te hoeven voor een aanloop.
drawing Dribbelen, kappen en scoren
Inhoud
  • Verdediger nummer 1 geeft een lange pass naar aanvaller nummer 2.
  • De aanvaller controleert de bal en gaat direct naar het doel om te scoren.
  • Verdediger nummer 1 gaat het 1-tegen-1 duel aan.
  • Bij onderschepping rondt de verdediger af op de kleine doeltjes.
  • Als de keeper de bal stopt, geldt dit eveneens.
  • Verdediger nummer 1 mag met zijn keeper samenspelen.
Opbouw
  • Verdedigers starten met een bal.
  • Aanvallers starten zonder bal.
  • Na een beurt wisselen van taak en aansluiten.
  • Afstanden kunnen vergroot of verkleind worden.
  • De aanvaller moet snelheid maken richting het doel.
  • De verdediger moet het tempo controleren.
  • Bij balverlies direct omschakelen.
Coaching
  • Moedig spelers aan om te duelleren.
  • Bij balverovering direct coachen of men moet samenspelen met de keeper of direct op één van de doeltjes afgaan.
Uitvoering
  • A maakt zich vrij van achter het potje en passt naar B.
  • B dribbelt met de bal door beide poortjes richting de doellijn.
  • Ondertussen loopt A door het rechter poortje naar het midden, net voor het strafschopgebied.
  • B passt de bal naar A door het poortje.
  • A rondt af op doel.
  • B haalt de bal op en sluit aan bij de rode kant; A wordt de rode B en omgekeerd.
  • De oefening wordt afwisselend uitgevoerd aan de blauwe en rode kant; rood begint wanneer de schuine pass van blauw is gegeven.
drawing Flankaanval met dribbelen en afwerking
Veldopstelling
  • Veld afzetten met 4 pionnen op 20 bij 20 meter.
Spelverloop
  • Elke 2 spelers krijgen een bal.
  • De paarse speler moet proberen de bal af te schermen voor de blauwe speler.
  • De blauwe speler moet proberen de bal te veroveren zonder een overtreding te maken.
Spelregels
  • Als een speler de bal verovert, mag deze speler de bal afschermen en moet de andere speler de bal afpakken.
  • Op het fluitsignaal van de trainer moet je van spelersgroepje wisselen.
  • Je mag niet wisselen naar een andere speler waar je al een keer tegen hebt gespeeld.
  • Gebruik bij het afschermen van de bal je lichaam goed.
Organisatie
  • Er wordt in twee ploegen tegen elkaar gespeeld.
  • De aanvallers spelen richting groot doel.
  • De verdedigers spelen richting vier kleine doelen aan de zijkant.
  • Als de partij die op de grote goal moet scoren de bal verliest, moeten ze de vier doeltjes verdedigen.
  • Na 15 minuten wisselen van helft.
Opmerkingen
  • Als de aanvallers de bal kwijtraken, kan dit snel een tegendoelpunt opleveren.
  • Spelers die in competitiewedstrijden te weinig meeverdedigen kunnen deze partijvorm uitdagend vinden.
Aandachtspunten
  • Op tijd de man dekken.
  • Niet happen.
  • Aan de goede kant dekken.
  • Houding tijdens de duels, door de knieën.