Voetbaloefeningen voor o6 jeugd
Spelregels
- De spelers spelen 4 tegen 4.
- In de aanval moeten de spelers eerst 2 keer met elkaar hebben overgespeeld voordat er gescoord mag worden.
- Na verloop van tijd kan dit worden uitgebreid naar 3 keer overspelen.
- Wanneer de bal wordt afgepakt door de tegenstander, moet het tellen van de passes opnieuw beginnen.
- Er mag niet gescoord worden als er niet voldoende is overgespeeld.
Opstelling
- De spelers stellen zich op in een cirkel.
- Ideaal is 6 tot 8 spelers per cirkel.
- Per cirkel heb je slechts één bal.
- Een speler speelt de bal naar een andere speler en loopt de bal achterna richting de speler die hij inspeelt.
- De tweede speler ontvangt de bal en speelt deze weer naar een andere speler uit de cirkel.
- Ook hij loopt de bal weer achterna richting de speler die hij zojuist heeft ingespeeld.
- Dit blijft zich herhalen.
- Passes moeten helder en nauwkeurig zijn.
- De passes worden over de grond gespeeld, hou de bal laag!
- Net na de pas versnellen de spelers (korte sprint).
- De spelers roepen de naam van de speler die ze in willen spelen.
- Alle spelers staan constant op hun tenen, niet op platte voeten, om de handelingssnelheid te verbeteren.
- Je kunt het spel moeilijker maken door één keer raken toe te passen.
- Je kunt spelen met twee ballen.
- Speler 1, die de pas heeft gegeven, moet proberen de aangespeelde speler (speler 2) te tikken alvorens hij de bal naar speler 3 heeft gespeeld.
Opstelling
- Vorm groepen van twee spelers.
- Elke groep heeft één bal.
- Spelers met de bal staan op de zijlijn.
- De andere spelers staan tegenover hen, ongeveer 6 meter verder.
- Speler A dribbelt naar voren terwijl speler B achterwaarts jogt.
- Speler A passt de bal naar B, die de bal terugpasst naar A.
- Herhaal dit totdat de andere zijlijn is bereikt.
- Wissel van rol als de andere kant van het veld is bereikt.
- Speler A loopt achteruit naar de startlijn.
- Wissel passes af tussen rechtervoet en linkervoet.
- Probeer één keer raken toe te passen, alleen indien nodig mag de bal twee keer worden geraakt.
- Focus op kwaliteit boven snelheid, het is geen race.
- Moedig successen aan!
- Speel de bal op de dij, breng onder controle en volley terug.
- Speel de bal op de borst, breng onder controle en volley terug.
- Speel de bal op het hoofd, kop de bal terug.
Uitvoering
- Per speler worden er twee pionnen geplaatst op ongeveer 15 meter afstand. Deze afstand kan naar wens worden aangepast.
- De speler rent heen en terug met de bal om de pion.
- Na terugkomst legt de speler de bal stil naast de pion.
- Vervolgens rent de speler zonder bal in een hoog tempo heen en weer om de pion.
- De snelste speler wint.
- Herhaal het gewenste aantal keren.
- Probeer ook de volgorde om te draaien: eerst zonder bal en daarna met bal.
Beschrijving
- Spelers dribbelen in een rechthoek met verschillende kegels.
- Ze mogen de kegels niet omver dribbelen en moeten botsingen met andere spelers vermijden.
- De coach geeft verschillende opdrachten.
- Dribbelen met de binnenkant van de rechtervoet.
- Dribbelen met de binnenkant van de linkervoet.
- Dribbelen met de buitenkant van de rechtervoet.
- Dribbelen met de buitenkant van de linkervoet.
- Dribbelen met de bal tussen beide voeten.
- Op signaal de bal stilleggen met de voetzool en van richting veranderen.
- Op signaal dribbelen naar een kegel en om de kegel draaien met de bal.
Opstelling
- Afstanden: 8 bij 8 meter.
- Variaties afhankelijk van aantal spelers en leeftijd.
- Zorg dat spelers niet te dicht op elkaar staan, maar ook niet te ver uit elkaar.
- Iedere speler houdt een bal in één hand.
- De bal mag niet van hand verwisseld worden; anders is de speler af.
- Spelers lopen op tempo door het vak met de bal op de hand.
- Probeer de bal van de tegenstander weg te tikken.
- De laatste speler die overblijft, wint.
- Spelers leren om zich bewust te zijn van hun omgeving en tegenstanders.
- Ontwijken van tegenstanders om de bal te behouden.
- Voor gevorderde groepen kan dit ook met de bal aan de voet worden gedaan.
Uitvoering
- Afstand van punt A naar punt B is 5 meter.
- Afstand van punt A naar het doel is 5 meter.
- Afstand van het hoedje naar lijn B is 1 meter.
- De grootte van het doel varieert afhankelijk van de leeftijd; jongere spelers hebben een groter doel.
- De speler dribbelt naar lijn A, kapt de bal af, dribbelt naar lijn B, kapt opnieuw af en schiet de bal op doel.
- De speler haalt de bal op en loopt buitenom terug naar het begin.
- Kappen met de binnen- of buitenkant van de voet.
- Kappen achter het standbeen langs.
- Dribbelen met zowel de linker- als rechtervoet.
- Dribbelen: Raak de bal bij elke stap.
- Kort draaien bij het afkappen.
- Bij lijn B afkappen zodat de bal goed ligt om direct door te stappen en te schieten, zonder eerst naar achteren te hoeven voor een aanloop.
Inhoud
- Verdediger nummer 1 geeft een lange pass naar aanvaller nummer 2.
- De aanvaller controleert de bal en gaat direct naar het doel om te scoren.
- Verdediger nummer 1 gaat het 1-tegen-1 duel aan.
- Bij onderschepping rondt de verdediger af op de kleine doeltjes.
- Als de keeper de bal stopt, geldt dit eveneens.
- Verdediger nummer 1 mag met zijn keeper samenspelen.
- Verdedigers starten met een bal.
- Aanvallers starten zonder bal.
- Na een beurt wisselen van taak en aansluiten.
- Afstanden kunnen vergroot of verkleind worden.
- De aanvaller moet snelheid maken richting het doel.
- De verdediger moet het tempo controleren.
- Bij balverlies direct omschakelen.
- Moedig spelers aan om te duelleren.
- Bij balverovering direct coachen of men moet samenspelen met de keeper of direct op één van de doeltjes afgaan.
Veldopstelling
- Veld afzetten met 4 pionnen op 20 bij 20 meter.
- Elke 2 spelers krijgen een bal.
- De paarse speler moet proberen de bal af te schermen voor de blauwe speler.
- De blauwe speler moet proberen de bal te veroveren zonder een overtreding te maken.
- Als een speler de bal verovert, mag deze speler de bal afschermen en moet de andere speler de bal afpakken.
- Op het fluitsignaal van de trainer moet je van spelersgroepje wisselen.
- Je mag niet wisselen naar een andere speler waar je al een keer tegen hebt gespeeld.
- Gebruik bij het afschermen van de bal je lichaam goed.
Organisatie
- Er wordt in twee ploegen tegen elkaar gespeeld.
- De aanvallers spelen richting groot doel.
- De verdedigers spelen richting vier kleine doelen aan de zijkant.
- Als de partij die op de grote goal moet scoren de bal verliest, moeten ze de vier doeltjes verdedigen.
- Na 15 minuten wisselen van helft.
- Als de aanvallers de bal kwijtraken, kan dit snel een tegendoelpunt opleveren.
- Spelers die in competitiewedstrijden te weinig meeverdedigen kunnen deze partijvorm uitdagend vinden.
- Op tijd de man dekken.
- Niet happen.
- Aan de goede kant dekken.
- Houding tijdens de duels, door de knieën.
Inleiding
- Deze activiteit omvat snelheid, wendbaarheid, coördinatie, passing en duels.
- Geschikt voor elke leeftijdsgroep met variaties mogelijk.
- Het FUN-aspect is aangenaam voor jong en oud.
- Spelers A beginnen schouder aan schouder en sprinten naar de paaltjes.
- Versnellen rond het potje en bewegen rugwaarts naar de stok.
- Zijwaarts over de horden en dan weer achter de stok.
- Versnellen voorwaarts naar de verste stok en dan rugwaarts naar de andere stok.
- Speler B speelt een bal in naar A die afwerkt op doel.
- De speler die als eerste afwerkt, wint.
- Bij oudere leeftijden kan de verliezer een extra opdracht krijgen.
- Bij jongere leeftijden worden punten opgeteld.
- Spelers wisselen van positie na elke ronde.
- Speler B kan de bal opgooien zodat A moet koppen voor het doel.
Uitvoering
- Speler 1 gaat een een-twee aan met speler 2.
- Speler 2 komt in de bal.
- Speler 1 geeft een dieptepass op speler 3.
- Speler 3 speelt in op speler 4, die in de bal komt.
- Speler 4 maakt ruimte voor de inkomende speler.
- Speler 3 speelt speler 5 aan in de breedte.
- Speler 6 komt in de bal en speler 5 bepaalt door het inspelen of hij de bal links of rechts wil hebben.
- Speler 6 neemt de bal aan en scoort.
- Bij speler 1 beginnen met een bal.
- Bij speler 3 en speler 5 drie spelers.
- Doorschuiven van speler 1 naar speler 6.
- Bij geen keeper gaat speler 6 op doel.
- Afstanden kunnen vergroot of verkleind worden.
- Inspelen op het buitenste been.
- Oogcontact, ruimte maken en in de bal komen.
- Bij positie speler 2, speler 4 en speler 6 een verdediger erbij.
- Bal over de grond en/of door de lucht.
- Bij speler 2, speler 4 en speler 6 eerst weg van de bal om vervolgens in de bal te komen.
- Wanneer speler 1 controle over de bal heeft, dan pas in de bal komen.
- Zorgen dat men niet te kort op elkaar komt te spelen, dat is namelijk makkelijk te verdedigen.
- Speler 5 bepaalt zelf of hij de bal links of rechts wil hebben door de manier van inspelen.