Voetbaloefeningen voor de techniek positiespel
- in 16m gebied en tussen de doelpalen een 'sloot'.
- hier mogen de meiden niet in terecht komen. positiespel ene kant waarvan 2 van de tegenstander blijven hangen aan de andere kant.
- bal wordt onderschept en tegenstander schiet hem gericht naar de andere kant.
- daar gaat het positiespel verder met dan weer 2 spelers die blijven hangen van de andere partij in het andere gebied.
- omschakelen en kantelen heel belangrijk.
- We hebben een grote rechthoek.
- 1 teams van 8 spelers. 1 team van 4 spelers
- Aan de korte zijdes van de rechthoek staat 1 kaatser, aan de lange zijdes 2.
- Er zijn dus in totaal 6 kaatsers en 2 spelers in het midden.
- Het andere team van 4 spelers staat in het midden.
- Het team van 8 probeert balbezit te houden en maakt daarbij gebruik van de kaatsers en
probeert 10 keer over te spelen.
- 2 teams van 6 of 7 spelers,
- die middels positiespel al spelend leren samenwerken en communiceren in een wedstrijd.
2 teams
- De spelers voetballen 4 tegen 2 en moeten in de aanval minimaal 3 x met elkaar hebben over gespeeld en maximaal 10 maal voor er wordt gescoord.
- Wanneer een bal wordt afgepakt/aangeraakt/ over de lijn gaat of er gescoord wordt dan moet er worden gewisseld met aanvallende en verdedigende partij.
- Wanneer er niet overgespeeld is mag er niet gescoord worden.
De spelers leren bij Koningsvoetbal goed over te spelen.
- 2 teams van 4 spelers
- Per team 1 Koning
- Per team 1 bal. (variatie 1 bal als er een spel wordt gespeeld)
- De teams bewegen in het veld in een vierkant.
- De bedoeling is dat de bal 3 x in de voeten wordt over gespeeld binnen je eigen team en dan wordt er naar de Koning geschoten.
- Wanneer de Koning hem aanneemt is er een punt voor dat team.
- Wanneer de bal wordt afgepakt dan moet er opnieuw geteld worden.
- Als de bal uit het veld is mag het andere team opnieuw beginnen
- 4 aanvallers vertrekken van buiten de 16 om te scoren.
- De verdedigers en keeper starten vanuit de goal.
- Aanvallers moeten proberen te scoren,
- verdedigers winnen als de keeper de bal in de handen heeft of de bal uit het veld is.
- (De bal mag uiteraard door de verdedigers worden terug gespeeld.)
Aan de korte zijde van het veld is een vak over de lengte van het veld (ongeveer een meter)
De aanvallende ploeg (4) moeten de bal in het vak weten te krijgen. De bal moet in het vak stil worden gelegd door 1 van de spelers van het aanvallend team. Dan is er gescoord.
Komt de bal zonder te stoppen in het vak, of gaat de bal uit het veld of word de bal aangeraakt door 1 van de twee verdedigers dan wordt er gewisseld met aanvallers en verdedigers.
Spelers zelf laten rouleren zodat er steeds nieuwe verdedigers en aanvallers zijn en 2 of 3 aan de kant.
- De verdedigers (formatie 1-2-2) proberen te voorkomen dat de aanvallers kunnen scoren, door de ruimte zo klein mogelijk te maken en ten koste van alles de bal te veroveren of de bal te blokkeren
- De verdedigers helpen elkaar door de onderlinge afstand zo klein mogelijk te houden
- De aanvallers (formatie 4-2) proberen het veld zo groot mogelijk te maken om tot een doelpoging te komen
- De verdedigers kunnen na het veroveren van de bal proberen te scoren in een klein doeltje
- De aanvallers kunnen scoren in een groot doel met keeper
- Wanneer de bal uit gaat, wordt hij weer ingetrapt op de plek waar hij uit is gegaan

8 tegen 4 (of 6 tegen 3 of 10 tegen 5) in afgebakende ruimte.
- Aanvallers tegen verdedigers in vak van 30x20 tot 40x30
- Overtal aanvallers tegen ondertal verdedigers.
- Aanvallers beperken in bal aanrakingen.
- Verdedigers belonen door te laten scoren in klein doeltje.
- Gewone spelregels (wedstrijdecht)
- Controleren of het geleerde wordt begrepen en toegepast in een partijvorm
- Scoren in de kleine goal moet met de voet. = 1 punt
- Scoren in de grote goal met het hoofd = 2punten
- Is de doelstelling bereikt?
- Om de relatie te zien tussen de oplossingen/mogelijkheden die zijn aangereikt in de voorgaande oefenvormen en de partijvorm (wedstrijd)
- De oefening heeft als nut het verbeteren van de directe passing in zowel een kleine als grote ruimte.
- Aanroepen van medespelers voordat de passing plaats vindt.
- Juiste balsnelheid hanteren.
- Zichzelf z.s.m. verplaatsen naar de pion waar naartoe wordt gespeeld.


